• gå·ve
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord gáfa
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   gåve     gåva     gåver     gåvene  

gåve, v

  1. cadeau, gave, gift
    «Hjarteleg takk for gåver, blomar og helsingar på konfirmasjonsdagen min.»
    Hartelijke dank voor de gaven, bloemen en groeten op de dag van mijn belijdenis.
  2. aanleg, gave, talent
  3. in samenstellingen van woorden