• fur·cu·la
enkelvoud meervoud
naamwoord furcula furcula's
furculae
verkleinwoord - -

de furculav

  1. (zoötomie) in twee punten uitlopende staart bij springstaarten (Collembola  )
     Heeft zij helemaal geen zin in zijn avances, dan zal ze er vandoor gaan op de manier waaraan springstaarten hun naam danken. Deze diertjes hebben aan het uiteinde van hun achterlijf een gevorkt orgaantje, genaamd furcula, dat normaliter met een haakje onder het lichaam gehouden wordt, ongeveer als de staart van een bange hond. Dreigt er gevaar, in de vorm van een hongerige rover of een ongewenste aanbidder, dan schiet die furcula los. Het dier wordt gelanceerd.[1]
  2. (zoötomie) V-vormig bot vooraan de romp van vogels
     Heel vreemd is dat de skip-jacks die Engelse jongensboeken uit het begin van de negentiende eeuw tonen niet een sternum maar een furcula laten zien: een vorkbeen. Dit V-vormige beentje, ook wel wensbeen genoemd, staat juist bekend om het gemak waarmee het breekt. Verliefde of verloofde stelletjes pakken de uiteinden van het vorkbeen beet en trekken het uit elkaar tot het breekt. Wie het langste eind over houdt doet – in stilte – een wens in de romantische sfeer.[2]
  1.   Weblink bron
    Aglaia Bouma
    “Dansles van vleugelloze wezentjes” (30 september 2021) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Karel Knip
    “Een ganzenbotje om een prinses te veroveren” (19 december 2015) op nrc.nl