Nederlands

 
fruitmand
Uitspraak
Woordafbreking
  • fruit·mand
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fruitmand fruitmanden
verkleinwoord fruitmandje fruitmandjes

Zelfstandig naamwoord

de fruitmandv / m

  1. een van riet gemaakte fruitschaal, vaak als een geschenk aan een zieke gegeven
    • ‘Jopie hield zielsveel van Pasen’ staat er in het boek dat journalist Bert Hiddema over de jonge Johan Cruijff schreef. Dat had vooral met het Paasvoetbaltoernooi te maken, legt Hiddema uit in wat met recht een jongensverhaal is. Inclusief de dood van vader Manus Cruijff, bij wie Ajax altijd fruitmanden bestelde als er een zieke in de club was. [2] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen