fruithandelaar

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  fruithandelaar    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈfrœythɑndəˌlar / (4 lettergrepen)

Woordafbreking

• fruit·han·de·laar

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  fruit zn  en  handelaar zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	fruithandelaar	fruithandelaars fruithandelaren
verkleinwoord	fruithandelaartje	fruithandelaartjes

Zelfstandig naamwoord

de fruithandelaar m

1. (beroep) iemand die vruchten inkoopt en weer aan anderen verkoopt

   ▸ „Als ik mijn stal voor vier maanden huur, hoef ik er maar drie te betalen”, zegt een fruithandelaar in een blauw jasje. Dat helpt wel iets, maar niet genoeg. „Het is ook moeilijk om aan vers fruit te komen.”

   ▸ Het liefst trekt Kristijan Golubovic (40) de parallel met Robin Hood. „Arme fruithandelaren heb ik altijd met rust gelaten”, zegt hij tijdens een gesprek in zijn ruime woning aan de rand van Belgrado. Wanneer hij een elektronicazaak beroofde, was dat er een met merken voor de rijken.

2. (bedrijf) groothandel in vruchten

   ▸ De Belgische fruithandelaar Greenyard is geïntereseerd in de Amerikaanse branchegenoot Dole, bekend van de bananen. Dat zegt het Belgische bedrijf – dat ook levert aan Albert Heijn – dinsdag in reactie op geruchten.

   ▸ Vorig jaar december leek dit streven te worden bekroond met de verscheping van elfduizend ton Palestijnse grapefruits uit de Israelische haven Ashdod naar Vlaardingen. (…) Bovendien waren door een onverwachts ruim aanbod van onder andere Amerikaanse grapefruits de prijzen in de loop van december sterk gedaald, zodat de verkoop van de Palestijnse vruchten, die in januari ter hand werd genomen, uiterst moeizaam verliep. Onlangs sloegen de fruithandelaars in Gaza alarm en beklaagden zich erover dat ze nog geen geld hadden ontvangen voor de eerste elfduizend ton.

Verwante begrippen

• fruithandel

Gangbaarheid

• Het woord fruithandelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.