frapperen
- frap·pe·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘treffen’ voor het eerst aangetroffen in 1781 [1]
- afgeleid van het Franse frapper (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
frapperen |
frappeerde |
gefrappeerd |
zwak -d | volledig |
frapperen
- opvallen, verbazen
- De actrice 'frappeerde iedereen door haar luide heldere stem.
- Wat mij frappeerde was dat al de kinderen hun mond hielden toen de juf de klas verliet.
- Het woord frapperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "frapperen" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "frapperen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be