Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • frac·tie·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fractiegenoot fractiegenoten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de fractiegenootm

  1. (politiek) iemand die tot dezelfde politieke groepering binnen een volksvertegenwoordiging behoort
     Sinds Ouwehand fractievoorzitter is – ze volgde Marianne Thieme op, die in oktober vroegtijdig de Kamer verliet – heeft ze minder tijd voor debatten. „Die procedurevergaderingen kan ik niet meer doen, dan moet ik een fractiegenoot vragen.”[1]
     Door hun voormalige fractiegenoten worden de afsplitsers vaak ‘zetelrovers’ genoemd.[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Lamyae Aharouay & Wouter van Loon
    “154.109 woorden zonder spiekbriefje” (27 december 2019) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Titia Ketelaar
    “Ruzie in de raadsfractie? Dan volgt al snel een afsplitsing” (23 oktober 2019) op nrc.nl