• fos·fo·res·ce·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘licht geven na bestraling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fosforesceren
fosforesceerde
gefosforesceerd
zwak -d volledig

fosforesceren

  1. absoluut (natuurkunde) langdurig licht afgeven na belichting door het bestaan van een langlevende aangeslagen toestand
    • Deze stof fosforesceert met een groenige kleur.