• fort·sæt·ter

fortsætter

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fortsette
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   fortsætter     fortsætteren     fortsættere     fortsætterne  
genitief   fortsætters     fortsætterens     fortsætteres     fortsætternes  

fortsætter, g

  1. gevorderde
    «Der tilbydes undervisning i ridning for både begyndere og fortsættere
    Het wordt onderwijs in het rijden zowel voor beginners als gevorderden aangeboden.