• for·try·de
  • Afleiding van het verouderde Deense werkwoord tryde met het voorvoegsel for-
Naar frequentie 14420
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fortryde
fortryder
fortrød
fortrudt
volledig

fortryde

  1. betreuren, spijt hebben van, spijten
  2. berouw hebben van, berouwen
  3. zich heroriënteren


  • for·try·de
  • Afleiding van het Noorse werkwoord tryte met het voorvoegsel for-
Naar frequentie 19020
vervoeging
onbepaalde wijs fortryde
tegenwoordige tijd fortryder
verleden tijd fortrød
voltooid
deelwoord
fortrudd
onvoltooid
deelwoord
fortrydende
lijdende vorm fortrydes
gebiedende wijs fortryd
vervoegingsklasse Klasse 2 sterk
opmerking

fortryde

  1. betreuren, spijt hebben van, spijten
  2. berouw hebben van, berouwen