• for·fals·ke
  • Afleiding van het Deense bijvoeglijke naamwoord falsk met het voorvoegsel for-
Naar frequentie 17568
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
forfalske
forfalsker
forfalskede
forfalsket
volledig

forfalske

  1. namaken, vervalsen


  • for·fals·ke
  • Afleiding van het Noorse bijvoeglijke naamwoord falsk met het voorvoegsel for-
Naar frequentie 19828
vervoeging
onbepaalde wijs forfalske
tegenwoordige tijd forfalsker
verleden tijd forfalska
forfalsket
voltooid
deelwoord
forfalska
forfalsket
onvoltooid
deelwoord
forfalskende
lijdende vorm forfalskes
gebiedende wijs forfalsk
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

forfalske

  1. overgankelijk namaken, vervalsen
    «Han ble mistenkt for å ha forfalsket bevis mot en mann som ble dømt for drap.»
    Hij werd verdacht van het vervalsen van bewijzen tegen een man die was veroordeeld voor moord.
  • forfalske bevis, dokumentet, en legeattest, papirer, regnskapet, vitnemål
vervalsen van bewijzen, een document, een medisch attest, papieren, rekeningen, certificaten


  • for·fals·ke
  • Afleiding van het Nynorske bijvoeglijke naamwoord falsk met het voorvoegsel for-
vervoeging
onbepaalde wijs forfalske
forfalska
tegenwoordige tijd forfalskar
verleden tijd forfalska
voltooid
deelwoord
forfalska
onvoltooid
deelwoord
forfalskande
lijdende vorm forfalskast
gebiedende wijs forfalsk
forfalske
forfalska
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

forfalske

  1. overgankelijk namaken, vervalsen

forfalske

  1. gebiedende wijs van forfalska

forfalske

  1. gebiedende wijs van forfalske