• for·fals·ket
  • Deens werkwoord met het voorvoegsel for-.

forfalsket

  1. voltooid deelwoord van forfalske


  • for·fals·ket
  • Noors werkwoord met het voorvoegsel for-.
Naar frequentie 11992

forfalsket

  1. verleden tijd van forfalske
  2. voltooid deelwoord van forfalske