• for·bin·de
  • Afleiding van het Noorse werkwoord binde met het voorvoegsel for-
Naar frequentie zeldzaam
vervoeging
onbepaalde wijs forbinde
tegenwoordige tijd forbinder
verleden tijd forbandt
voltooid
deelwoord
forbundet
onvoltooid
deelwoord
forbindende
lijdende vorm forbindes
gebiedende wijs forbind
vervoegingsklasse Klasse 3 sterk
opmerking

forbinde

  1. overgankelijk, (medisch) bandageren, intapen, omzwachtelen, verbinden, zwachtelen (met een verband)
  2. overgankelijk verbinden
    «Brua forbinder øya med fastlandet.»
    De brug verbindt het eiland met het vasteland.
  3. overgankelijk, (figuurlijk) associëren
    «Jeg forbinder ingenting med det navnet.»
    Ik associeer niets met die naam.
  • [1]: forbinde et sår
een wond verbinden




  • for·bin·de
  • Afleiding van het Nynorske werkwoord binde met het voorvoegsel for-
vervoeging
onbepaalde wijs bakbinde
forbinda
tegenwoordige tijd forbind
verleden tijd forbatt
voltooid
deelwoord
forbunde
onvoltooid
deelwoord
forbindande
lijdende vorm forbindast
gebiedende wijs forbind
forbitt
vervoegingsklasse Klasse 3 sterk
opmerking

forbinde

  1. overgankelijk, (medisch) bandageren, intapen, omzwachtelen, verbinden, zwachtelen (met een verband)
  • forbinde eit sår
een wond verbinden