forbinde
- for·bin·de
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
forbinde
- overgankelijk, (medisch) bandageren, intapen, omzwachtelen, verbinden, zwachtelen (met een verband)
- overgankelijk verbinden
- «Brua forbinder øya med fastlandet.»
- De brug verbindt het eiland met het vasteland.
- «Brua forbinder øya med fastlandet.»
- overgankelijk, (figuurlijk) associëren
- «Jeg forbinder ingenting med det navnet.»
- Ik associeer niets met die naam.
- «Jeg forbinder ingenting med det navnet.»
- [1]: bandasjere
- [2]: assosiere
- [2]: knytte sammen
- [1]: forbinde et sår
een wond verbinden
- for·bin·de
forbinde
- overgankelijk, (medisch) bandageren, intapen, omzwachtelen, verbinden, zwachtelen (met een verband)
- forbinde eit sår
een wond verbinden