Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
flock flocks

Zelfstandig naamwoord

flock

  1. (veeteelt) kudde
    «Police in South Carolina said they are trying to track down the owner of a flock of sheep found wandering loose through a town.[1]»
    Politie in Zuid-Carolina verklaarde dat zij trachten de eigenaar van een kudde schapen te achterhalen die los door een plaats dwalend werd aangetreoffen.
  2. (religie) gemeente, congregatie
Synoniemen
vervoeging
onbepaalde wijs to  flock 
he/she/it  flocks 
verleden tijd  flocked 
voltooid
deelwoord
 flocked 
onvoltooid
deelwoord
 flocking 
gebiedende wijs  flock 

Werkwoord

flock

  1. samenstromen, bij elkaar komen, zich bijeenvoegen
    «O thou, whom once they flocked to hear,[2]»
    O gij, om wien te horen zij eens samenstroomden'.

Verwijzingen