Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Finder


  • fin·der
  • Afleiding van het Deense werkwoord finde met het achtervoegsel -er
Naar frequentie 267

finder

  1. tegenwoordige tijd van finde
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   finder     finderen     findere     finderne  
genitief   finders     finderens     finderes     findernes  

finder, g

  1. vinder (mannelijke vorm), vindster (vrouwelijke vorm)
    «Nu har den ærlige finder fået sin findeløn.»
    Nu heeft de eerlijke vinder/vindster zijn vindersloon ontvangen.