minikino filmweek
  • film·week
enkelvoud meervoud
naamwoord filmweek filmweken
verkleinwoord

de filmweekv / m

  1. filmfestival dat één week duurt
    • Danny Declercq, directeur Vrije Basisschool Dikkelvenne: 'Jaarlijks zullen we minstens éénmaal iets samen organiseren. Volgend schooljaar wordt het een filmweek gericht naar alle schoolkinderen van Gavere.'[2] 
    • De Hongaarse filmweek is dit jaar voor het eerst in 47 jaar niet doorgegaan. Ér is niets om te tonen', zegt regisseur Béla Tarr. Tarr, voorman van de Hongaarse filmmakers, kan het bloed van Andy Vajna wel drinken. Hij houdt hem verantwoordelijk voor de ondergang van de auteursfilm en neemt hem kwalijk dat hij een Hollywoodblockbusteraanpak loslaat op de Hongaarse cinema, een cinema die volgens Tarr slechts kan bestaan in de bescheiden vorm van persoonlijke verhalen, in eigen stijl verteld.[3] 
    • Het Nederlands Film Festival wordt zo het Nederlands Televisie Festival, met tv-documentaires, tv-series, One Night Stands en KortAls dat aanbod nog verder verschraalt, en alles wijst daarop, is het misschien beter de huidige tien dagen in te dikken tot een week. Klinkt eigenlijk best goed: Nederlandse Filmweek.[4] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 29 APRIL 2010
  3. Volkskrant JAAP SCHOLTEN 28 maart 2013
  4. NRC 2 oktober 2013
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be