Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiet·sen·fa·briek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsenfabriek fietsenfabrieken
verkleinwoord fietsenfabriekje fietsenfabriekjes

Zelfstandig naamwoord

de fietsenfabriekv

  1. fabriek waar fietsen worden gemaakt
     Bovendien voelde Ali de steun en het vertrouwen van zijn vader, een hardwerkende werknemer van een fietsenfabriek. Hij begreep de ambities van zijn zoon en sprak die ook uit. "Als je een doel hebt, ga ervoor. Ik volg je. Als je iets nodig hebt, ook al is het middenin de nacht, ik ben er voor je. Ik vond het mooi dat hij dat zei. Ik heb ook echt geleerd om al vroeg een man te worden."[1]
     Op het terrein in Dieren staan het hoofdkantoor en de fietsenfabriek van Gazelle. De oorzaak van de brand is nog onbekend.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Jahanbakhsh maakt ouders trots” (Vrijdag 6 juni 2014, 15:02), NOS
  2.   Weblink bron “Brand verwoest Gazelle-loods” (Zaterdag 5 oktober 2013, 05:52), NOS