festivalpubliek
- fes·ti·val·pu·bliek
- samenstelling van festival zn en publiek zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | festivalpubliek | festivalpublieken |
verkleinwoord |
het festivalpubliek o
- de groep mensen die een feestelijk evenement bezoeken
- ▸ De komende dagen kan iedereen een stem uitbrengen op een van de drie films. Voorheen kon alleen het festivalpubliek stemmen. Op vrijdag 5 oktober wordt het Gouden Kalf voor de Publieksprijs uitgereikt tijdens het Gala van de Nederlandse Film.[1]
- ▸ Het moet anders bij de dancefestivals. Want afgelopen zomer kregen ze minder bezoekers binnen. Natuurlijk was het een slechte zomer maar er is meer aan de hand. Door de btw-verhoging werd het kaartje zo'n 9 euro duurder. En het festivalpubliek raakt wat verveeld door het grote aantald deejays. Maar veruit de belangrijkste reden is de concurrentie. Er zijn steeds méér festivals. Als eerste presenteerde Extrema Outdoor in Best een nieuwe aanpak voor komende zomer.[2]
- Het woord festivalpubliek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron “Publiek kiest winnaar Gouden Kalf” (Maandag 1 oktober 2012, 00:10), NOS
- ↑ Weblink bron “Zomerfestivals moeten kleiner, intiemer en goedkoper” (Woensdag 18 januari 2012, 18:32), NOS