Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fes·ti·val·gan·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord festivalganger festivalgangers
verkleinwoord festivalgangertje festivalgangertjes

Zelfstandig naamwoord

de festivalgangerm

  1. bezoeker van een feestelijk evenement
     De vraag is wie de afvalrekening eigenlijk moet betalen. Volgens een boswachter, die voor de zoveelste keer stuitte op een grote partij met lege vaten, is het de festivalganger die zich achter de oren moet krabben.[2]
     Bij de fatale aanrijding op maandag 18 juni kwam één festivalganger om het leven: een 35-jarige Heerlenaar. Drie anderen raakten zwaargewond en lagen lange tijd in kritieke toestand in het ziekenhuis. Het gaat om een 30-jarige man uit Landgraaf en een 26-jarige man en een 23-jarige vrouw uit Heerlen.[3]
     De 'Syrische' snack, zoals het gerecht genoemd wordt op de Zwarte Cross, doet het ook goed op het festival. "Het is pittig, maar wel lekker. Ik kwam hier gewoon voor de bitterbal, maar je moet wel afwisseling hebben", vertelt een festivalganger. Zo kritisch is hij echter niet. "Je moet gewoon iets hebben waar het bier in trekt." En nee, de Syrische snack zal het nooit winnen van de frikandel of de kroket. "Maar het is wel lekker krokant. Dat is echt die buitenkant."[4]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Bobby Schinkel en Nick Felix
    “De duistere wereld achter exportproduct xtc” (Zaterdag 18 augustus 2018, 06:59), NOS
  3.   Weblink bron “Slachtoffers aanrijding Pinkpop niet langer in kritieke toestand” (Donderdag 2 augustus 2018, 14:59), NOS
  4.   Weblink bron “Van accountant in Syrië naar kok op de Zwarte Cross” (Vrijdag 13 juli 2018, 07:50), NOS