• fe·no·ty·pe
  • In de betekenis van ‘verschijningsvorm’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1926 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord fenotype fenotypen, fenotypes
verkleinwoord

het fenotypeo

  1. het uitzicht van een organisme
  2. het geheel van macroscopische en microscopische kenmerken, zoals kleur, uitzicht, chemische samenstelling, ... dat een soort onderscheidt
71 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[2]