Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fat·soens·hal·ve
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

fatsoenshalve

  1. uit fatsoen, om het fatsoenlijk te houden
    • Ik riep iets wat ik fatsoenshalve niet zal herhalen. 
Vertalingen


Gangbaarheid