fata
- fa·ta
de fata mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord fatum
- Maar de woorden hebben hun fata, evengoed als de boekjes. [1]
- alleen meervoud beleefde gebeurtenissen
- Het is toeval dat ons op die foto samenbracht. Tekenender voor die tijd is dat zijn andere buurman iemand is die wél een vriend van hem was; die zou enkele jaren later als SS’er aan het Oostfront sneuvelen. Fata van een generatie, die bijna uitgestorven is. [2]
naar de vorm: ook uit Latijn [3]
- Het woord fata staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fata" herkend door:
47 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Kooiman, K."Vrienden en magen." in: De Nieuwe Taalgids. jrg. 49 nr. 6 (1956) J.B. Wolters, Groningen / Djakarta;p. 310; geraadpleegd 2019-07-15
- ↑ Heldring, J.L.Een oorlogsheld (11 oktober 2007) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2019-07-15
- ↑ fata op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
fata
fata