fantasieloos
- fan·ta·sie·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | fantasieloos | fantasielozer | fantasieloost |
verbogen | fantasieloze | fantasielozere | fantasielooste |
partitief | fantasieloos | fantasielozers | - |
fantasieloos
- zonder fantasie, zonder voorstellingsvermogen
- De fantasieloze boekhouder deed niet aan creatief boekhouden.
- De fantasieloze ouders kunnen hun fantasievolle kind niet begrijpen.
- ▸ Maar het was fantasieloos, geestdodend en weinig ondernemend, een soort intellectuele dwerggroei. Met een heel klein beetje zelfrespect zou je grotere visioenen moeten hebben dan dat.[1]
- Het woord fantasieloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149