Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·mi·lie·le·ven
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord familieleven familielevens
verkleinwoord familieleventje familieleventjes

Zelfstandig naamwoord

het familieleveno

  1. het gedeelte van iemands leven dat betrekking heeft op zijn of haar gezin en andere bloedverwanten
    • De verjaardagsfeesten zijn in Nederland een belangrijk onderdeel van het familieleven. 

Gangbaarheid