Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·mi·lie·boer·de·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord familieboerderij familieboerderijen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de familieboerderijv

  1. een boerderij die in het bezit is van (meerdere generaties van) een familie
     Daarna weten we weinig meer van hen, behalve dat Harbo in 1908 overleed aan een longontsteking en dat Samuelsen Amerika voor gezien hield en terugging naar huis, naar de familieboerderij in Farsund.[1]
     Het ongeluk gebeurde op de familieboerderij in de plaats Hillsborough, ten zuiden van Belfast. Wat er precies is gebeurd, kan de politie nog niet zeggen.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  2.   Weblink bron “Noord-Ieren dood na val in gierput” (16-09-2012), NOS