fajn
- fajn
- Afgeleid van het Duitse fein
fajn
- (spreektaal) goed, prima, super
- (spreektaal) aangenaam
- «On je fajn.»
- Hij is (een) aangenaam (persoon).
- «On je fajn.»
- Onverbogen
fajn
- (spreektaal) goed, prima, super
- «Měj se fajn!»
- Het beste
- «Měj se fajn!»