Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·got·tis·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fagottiste fagottistes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de fagottistev

  1. (beroep) (muziek) vrouw die de fagot bespeelt
     De treurige tocht naar het strafkamp is het afdalen naar een hel vol modder, bloed en verraad, eindigend met de dood. Die wordt ruimschoots aangekondigd in het spel van fagottiste Marieke Stordiau op de contraforte: een driedubbel opgevouwen basfagot met een macaber geluid.[1]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Kasper Jansen
    “Lyrisch macabere 'Lady Macbeth'” (19 september 2011) op nrc.nl