Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • exa·men·jaar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord examenjaar examenjaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het examenjaaro

  1. (onderwijs) (school)jaar waarin men een (eind)examen aflegt
     Dit jaar gingen de centrale eindexamens gewoon door, maar waren er wel enkele versoepelingen. Op het Carmelcollege, een van de grootste koepels met 45 scholen, ligt het slagingspercentage van het afgelopen examenjaar voor bijna alle niveaus zo'n vier procentpunt hoger dan in 2018-2019.[1]
     Op dat trainingskamp maakte Nikiema in een oefenwedstrijd tegen Libië zijn debuut voor Burkina Faso. Om daarna direct vol voor Burkina Faso te kiezen - als tiener - leek Nikiema te snel. "Ik zat nog op de middelbare school en later in mijn examenjaar."[2]
     Bij de jeugd wint ze alles en de grote doorbraak komt in 2005. Ze zit in haar examenjaar VWO, maar trainen en wedstrijden kosten veel tijd. Ze wordt verrassend Europees kampioene in Frankrijk, terwijl ze in de auto onderweg leert voor haar tentamen wiskunde. Ze haalt een 6,7.[3]


Hyponiemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Koen Koopman
    “Op tientallen scholen slaagde 100 procent voor examen, meer dan voor corona” (Donderdag 29 juli 2021, 08:43), NOS
  2.   Weblink bron
    Rens Went
    “Voetballen voor Burkina Faso na militaire coup: 'Kunnen mensen veel plezier brengen'” (Vrijdag 28 januari 2022, 06:28), NOS
  3.   Weblink bron “Het uitstapje van Marianne Vos in 2020: 'Maar ze is nog lang niet klaar'” (Zaterdag 29 januari 2022, 10:45), NOS