examencijfer
- exa·men·cij·fer
- samenstelling van examen zn en cijfer zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | examencijfer | examencijfers |
verkleinwoord |
het examencijfer o
- getal dat aangeeft hoe goed men een examen heeft gemaakt
- ▸ Dit jaar zijn meer leerlingen geslaagd voor hun eindexamens dan in de jaren voor corona. Bij de meeste scholen ligt het slagingspercentage van afgelopen jaar zo'n 2 tot 6 procentpunten hoger dan in de pre-coronajaren, waarschijnlijk door een extra herkansing en de mogelijkheid om het examencijfer van één vak te laten vallen.[1]
- ▸ Als scholen meer zelf de kwalificatie-eisen mogen gaan bepalen, kunnen ze bijvoorbeeld ook de 'keuzedelen' uit de mbo-opleiding laten meetellen voor het examen. Keuzedelen zijn 'verdiepende' onderdelen van de opleiding. Studenten zijn wel verplicht de keuzedelen te volgen, maar die tellen nu nog niet mee voor het examencijfer.[2]
- Het woord examencijfer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Koen Koopman“Op tientallen scholen slaagde 100 procent voor examen, meer dan voor corona” (Donderdag 29 juli 2021, 08:43), NOS
- ↑ Weblink bron “Van Engelshoven: meer vrijheid voor mbo-opleidingen” (Woensdag 13 december 2017, 16:31), NOS