• es·se·nen
enkelvoud meervoud
naamwoord esseen essenen
verkleinwoord

de essenenmv

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) niet in de Bijbel genoemde joodse groepering van 2de eeuw v.C. tot 1ste eeuw n.C., waarvan de belangrijkste groep woonde in het woestijngebied bij de Dode Zee
     Een gelovig jood wist dat hij behoorde tot het uitverkoren volk en beantwoordde deze genade door zich zo goed mogelijk te houden aan de Wet van Mozes. Die was echter voor velerlei uitleg vatbaar en de joodse religieuze stromingen van die tijd – farizeeën, sadduceeën, essenen… – bakenden zich van elkaar af door de wijze waarop ze ‘de werken der Wet’ uitvoerden.[2]
  • Essenen (officiële spelling tot 2006)
  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
  2.   Weblink bron
    Jona Lendering
    “Wie was Jezus van Nazaret?” (22 december 2016) op nrc.nl