Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • erf·land
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord erfland erflanden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het erflando

  1. gebieden waarover een vorst als erfopvolger over regeert
    • Tijdens die diners probeerde de diplomaat zijn Pruisische partners ervan te overtuigen dat Willem I recht had op het vorstendom Berg, ter compensatie voor het verlies van het prinsdom Fulda en de Nassause erflanden. Tegelijkertijd onderhandelde Von Gagern met Metternich en de Britse minister van Buitenlandse Zaken Lord Castlereagh over de uitbreiding van Nederland met België. [2] 
    • Maria Theresia bezat werkelijke macht – de keizerstitel van haar man stelde weinig voor en zij regeerde over de ‘erflanden’ van de Habsburgers – en wist die ook te gebruiken. Hierbij was ze allesbehalve sentimenteel, en op veel empathie met het gewone volk viel zij niet te betrappen. [3] 

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen