Nederlands

 
paard met erekrans om de hals
Uitspraak
Woordafbreking
  • ere·krans
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord erekrans erekransen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

erekrans m [1]

  1. een (virtuele) krans die iemand ontvangt als erkenning voor een zeer goede (SPORT)prestatie die hij heeft geleverd
    • Tot 1900 mochten protestanten hun geloof niet openlijk belijden. De paus had eind 19e eeuw nog beweerd: „De kostbaarste edelsteen in de erekrans van Tirol is de geloofseenheid. Als die wordt opgegeven, heft Tirol zich op.” [2] 
    • "Ik ben zielsgelukkig. Vroeger stond ik hier langs de kant m'n vader Peter toe te juichen. Een tweede plaats was voor hem z'n hoogste klassering, nu ben ik eerste geworden. Super toch?" En weg was hij met z'n erekrans, richting de huldiging in restaurant De Kroon. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen