• equi·vo·que
enkelvoud meervoud
naamwoord equivoque equivoques
verkleinwoord - -

de equivoquev [1]

  1. (verouderd) dubbelzinnigheid
  2. (verouderd) homoniem
  3. (taalkunde) stijlfiguur waarbij een woord door een woordspeling twee betekenissen heeft, vaak met komisch effect
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen equivoque equivoquer meest equivoque
verbogen equivoque equivoquere meest equivoque

equivoque

  1. (verouderd) dubbelzinnig


vervoeging van
equivocar

equivoque

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van equivocar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van equivocar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van equivocar