Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • epo·pee
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord epopee epopeeën
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de epopeev

  1. (dichtkunst) (verouderd) dichtwerk over de daden van grote helden
    • Kent gij de legende van Isidorus? Hij kende ze - natuurlijk: welk Christen, welke kunstenaar, die gaarne krachtig is wat hij is, kent de geschiedenis niet der heiligste en schoonste figuren van de onmetelijke epopee der Christenheid! [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

9 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen