epicurist
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- epi·cu·rist
Woordherkomst en -opbouw
- eponiem, met het achtervoegsel -ist afgeleid van de naam in het Latijn van de Griekse wijsgeer uit de 4e eeuw v.Chr. Epicurus [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | epicurist | epicuristen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de epicurist m
- (filosofie) volgeling van Epicurus, die leerde dat het geluk van personen het hoogste goed in het menselijk leven is
- ▸ Ik zou meer in het verborgene willen gaan leven. ‘Lathe biosas’, zeiden de epicuristen. Leef onopvallend.[3]
- genotzuchtig persoon
- ▸ De naam van Oskar Lafontaine - sociaal-democraat en bovendien epicurist - kwam natuurlijk ook voor. Want die houdt zeer van dames, hij is ook al voor de derde keer getrouwd.[4]
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord epicurist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "epicurist" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ epicurist op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Birgit Kooijman“Mijn werk deugt, maar mijn leven is niet echt gelukt” (12 juli 2014) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron J.M. Bik“Duitsland; Eros in Bonn: opgebakken trivialiteit, maar toch..” (24 februari 1996) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be