• epi·cu·rist
enkelvoud meervoud
naamwoord epicurist epicuristen
verkleinwoord - -

deepicuristm

  1. (filosofie) volgeling van Epicurus, die leerde dat het geluk van personen het hoogste goed in het menselijk leven is
     Ik zou meer in het verborgene willen gaan leven. ‘Lathe biosas’, zeiden de epicuristen. Leef onopvallend.[3]
  2. genotzuchtig persoon
     De naam van Oskar Lafontaine - sociaal-democraat en bovendien epicurist - kwam natuurlijk ook voor. Want die houdt zeer van dames, hij is ook al voor de derde keer getrouwd.[4]
67 %van de Nederlanders;
84 %van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. epicurist op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 5 augustus 2021 Weblink bron
    Birgit Kooijman
    “Mijn werk deugt, maar mijn leven is niet echt gelukt” (12 juli 2014) op nrc.nl op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 5 augustus 2021 Weblink bron
    J.M. Bik
    “Duitsland; Eros in Bonn: opgebakken trivialiteit, maar toch..” (24 februari 1996) op nrc.nl op Wikipedia
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be