epibreren
- epi·bre·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
epibreren |
epibreerde |
geëpibreerd |
zwak -d | volledig |
epibreren
- inergatief een niet nader aan te geven bezigheid verrichten waarvan men de indruk wekt dat ze erg belangrijk is
- Hij was wel weer aan het epibreren, hoor!
- Epibreer? (gespeeld verontwaardigd) ‘U kent dat niet? Moet ik er weer een woordenboek bij halen. (slaat de Van Dale open) “Niet nader aan te geven werkzaamheden verrichten waarvan men de indruk wil geven dat ze belangrijk zijn, ook al stellen ze helemaal niets voor”. Komt uit een cursiefje van Simon Carmiggelt. Hij komt bij de gemeente aan een loket een document ophalen en wanneer hij vraagt of het klaar is, antwoordt de loketbediende: “Jazeker, maar het moet wel nog even geëpibreerd worden.” Vraagt Carmiggelt: “Wat is epibreren?” En toen werd het heel stil. “Nu bent u in de 25 jaar dat ik hier werk, de eerste die dát vraagt, meneer”.’ (lacht) [3]
- Het woord epibreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "epibreren" herkend door:
50 % | van de Nederlanders; |
18 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ epibreren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "epibreren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ De Standaard 28 februari 2015 F. Rogiers ‘De mens is een slordige molecule’
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be