enen
- enen
de enen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord één
- meervoud van het zelfstandig naamwoord een
- Hij gooide drie enen en een zes.
- meervoud van het zelfstandiɡ ɡebruikt een als tegenhanger van ander:
- Architectonisch vormt het een geometrisch geheel, van hoge spelonken, de enen smal, de anderen breed maar steeds rechthoekig. [1]
enen
- datief oude verbogen vorm van één, voornamelijk gebruikt bij tijdsaanduidingen na voorzetsels
- Het is net even na enen.
enen
- (verouderd) datief van het lidwoord een bij een mannelijk of onzijdig woord
- Ach! wat ijselijke slagen, wat enen oceaan beroerd door lijkgezucht en jammervlagen u uwe Walvisch heeft ontvoerd. [2]
- (verouderd) accusatief van het lidwoord een bij een mannelijk woord
- Hang enen mantel om van wolken (...) [3]
- ↑ Debuyst, F."De nieuwe Thermen van Vals (1996): architect Peter Zumthor" in: Vlaanderen. 286, jrg 50 nr. 3 (mei/juni 2001) Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, Tielt; p. 166; geraadpleegd 2015-10-25
- ↑ Decker, J. de"Aan mijn broeder, op Batavia in Oost-Indië overleden" in:Grootes, E.K. e.a.(eds.)Vreugde en verdriet in kleine kring. (2006) Atheneum - Polak & Van Gennep, Amsterdam; ISBN 9789025302214; p. 108 r. 135; geraadpleegd 2015-10-25
- ↑ Decker, J. de"Aan de lente van het jaar 1658" in:Grootes, E.K. e.a.(eds.)Vreugde en verdriet in kleine kring. (2006) Atheneum - Polak & Van Gennep, Amsterdam; ISBN 9789025302214; p. 102 r. 97; geraadpleegd 2015-10-25
- Het woord enen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.