• en·do·don·to·loog
  • afgeleid van het Griekse 'odōn' (2e nv. odontos) (tand) met het voorvoegsel endo- met het achtervoegsel -loog
enkelvoud meervoud
naamwoord endodontoloog endodontologen
verkleinwoord endodontoloogje endodontoloogjes

de endodontoloogm

  1. (medisch) (beroep) tandarts een tandarts met bijzondere kennis en vaardigheid op het gebied van de endodontologie