Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • en·cli·sis
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord enclisis enclisissen
enclises
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de enclisisv

  1. (taalkunde) verschijnsel dat een - meestal onbeklemtoond - woord wordt uitgesproken als vormde het een deel van het woord dat ervoor komt
Synoniemen

Gangbaarheid

19 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen