deel van een kamer waar men kan eten en waar dus ook de [2] eethoek staat
  • eet·hoek
enkelvoud meervoud
naamwoord eethoek eethoeken
verkleinwoord eethoekje eethoekjes

de eethoekm

  1. plaats waar men kan eten
    • Dan naar stap twee. Rob adviseert in zijn boek ‘Een tuin die bij je past’ om een wensenlijst te maken. Wat wil je? Een terras, een eethoek, een vijver, gras, overkapping, verlichting, sierlijke beplanting, kruidachtige bloemen of ook boompjes. Moet er een trampoline in de tuin, wil je in de zon zitten of juist in de schaduw. Niet alles is mogelijk door beperkte ruimte, dus schrap ook, zegt Rob. „Bedenk wat écht bij je past.” Verdeel vervolgens de tuin in vlakken en bedenk wat je waar wilt hebben. De ruimte die je overhoudt kun je beplanten. „Het is niet ingewikkeld.” [2] 
  2. eetkamertafel met bijbehorende stoelen
    • “Als mensen een eethoek hebben en er is één stoel kapot, dan vinden ze het vaak zonde alles te veranderen. Dan schakelen ze mij in.” De meubelstoffeerder werkt sinds 1991 in z’n eentje. “Ik kan goed alleen werken. Zo heb ik ook nooit de radio aanstaan. Alleen voor het sjouwen heb ik hulp nodig.” [3] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Juliette Vasterman 2 april 2016
  3. NRC Margot Smolenaars 3 november 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be