• eer·zaam·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord eerzaamheid eerzaamheden
verkleinwoord

de eerzaamheidv

  1. het achtenswaardig maar ook een beetje kleinburgerlijk zijn
     Rostov en Iljin zochten haastig een hoekje, waar ze zonder Marja Heinrichovna's eerzaamheid te kwetsen hun natte kleren voor droge konden omwisselen.[2]
     Je zit als huisvader in alle eerzaamheid stichtelijke lectuur te lezen, waar op zichzelf uiteraard niets mis mee is maar als opname in een reeks van beelden over de SGP onderstreept zo’n shot dat de man in die kringen het denkwerk verricht en dat vrouwen de warme prak klaarmaken en andere weinig riskante bezigheden uitvoert.[3]
  2. een handeling die past bij een achtenswaardig, kleinburgerlijk persoon


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  3.   Weblink bron
    Jan van Klinken
    “Beeld refo’s bijstellen is lastig, maar ontloop Nieuwsuur niet” (23 april 2012), Reformatorisch Dagblad