• een·nachts·ijs
enkelvoud meervoud
naamwoord eennachtsijs -
verkleinwoord - -

het eennachtsijso

  1. een dunne laag ijs gevormd na de vorst van een enkele nacht
    • Decemberdag
      witberijpte rietpluimen
      wiegend in oostenwind
      eenden glibberend op eennachtsijs
      winterwraak[1]
       
  • Niet over eennachtsijs gaan.
Voorzichtig zijn, niet overhaast handelen.