eenhonderdzevenenveertig

       
0 1 4 7
eenhonderdzevenenveertig,
op een abacus
  • een·hon·derd·ze·ven·en·veer·tig

eenhonderdzevenenveertig

  1. "147", langere vorm van honderdzevenenveertig, honderd plus zevenenveertig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderdzevenenveertig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderdzevenenveertig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderdzevenenveertig" ht als linkerdeel