eenhonderdvierenveertig

       
0 1 4 4
eenhonderdvierenveertig,
op een abacus
  • een·hon·derd·vier·en·veer·tig

eenhonderdvierenveertig

  1. "144", langere vorm van honderdvierenveertig, honderd plus vierenveertig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderdvierenveertig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderdvierenveertig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderdvierenveertig" ht als linkerdeel