eenhonderdvierendertig

       
0 1 3 4
eenhonderdvierendertig,
op een abacus
  • een·hon·derd·vier·en·der·tig

eenhonderdvierendertig

  1. "134", langere vorm van honderdvierendertig, honderd plus vierendertig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderdvierendertig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderdvierendertig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderdvierendertig" ht als linkerdeel