eenhonderdeenentwintig

Nederlands

       
0 1 2 1
eenhonderdeenentwintig,
op een abacus
Uitspraak
Woordafbreking
  • een·hon·derd·een·en·twin·tig
Woordherkomst en -opbouw

Hoofdtelwoord

eenhonderdeenentwintig

  1. "121", langere vorm van honderdeenentwintig, honderd plus eenentwintig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderdeenentwintig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderdeenentwintig. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderdeenentwintig" ht als linkerdeel

Gangbaarheid