eenhonderddrieënzeventig

       
0 1 7 3
eenhonderddrieënzeventig,
op een abacus
  • een·hon·derd·drieën·ze·ven·tig, een·hon·derd·drie·en·ze·ven·tig

eenhonderddrieënzeventig

  1. "173", langere vorm van honderddrieënzeventig, honderd plus drieënzeventig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderddrieënzeventig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderddrieënzeventig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderddrieënzeventig" ht als linkerdeel