eenhonderddrieëntwintig

       
0 1 2 3
eenhonderddrieëntwintig,
op een abacus
  • een·hon·derd·drieën·twin·tig, een·hon·derd·drie·en·twin·tig

eenhonderddrieëntwintig

  1. "123", langere vorm van honderddrieëntwintig, honderd plus drieëntwintig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderddrieëntwintig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderddrieëntwintig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderddrieëntwintig" ht als linkerdeel