eenhonderddrieëndertig

       
0 1 3 3
eenhonderddrieëndertig,
op een abacus
  • een·hon·derd·drieën·der·tig, een·hon·derd·drie·en·der·tig

eenhonderddrieëndertig

  1. "133", langere vorm van honderddrieëndertig, honderd plus drieëndertig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderddrieëndertig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderddrieëndertig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderddrieëndertig" ht als linkerdeel