Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • een·den·poot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eendenpoot eendenpoten
verkleinwoord eendenpootje eendenpootjes

Zelfstandig naamwoord

de eendenpootm

  1. (voeding) eendenbout
     Bij de huidige koersen komt de prijs van het menu echter op 28 euro. „Dat is bepaald geen vetpot”, moet restauranteigenaar P. Verbunt toegeven. Bij dit prijsniveau legt hij geld toe op de zalmfilet, eendenpoot, kalfslende met kaasplateau toe. „Dit moet geen twee weken gaan duren.”[2]
     Tal van overheerlijke dumplings, gefrituurde en gestoomde deeghapjes, gevuld met groente, vlees en rijst, maar ook een aantal schaaltjes met minder herkenbaar voer kwamen ter tafel: gefrituurde varkensoren, gemarineerde eendenpootjes en een bakje pens in zoet/zuur met rode pepers.[3]
  2. (zoötomie) de poot van een eend
     Zo’n wandeling is leerzaam; ik ontdek onderweg dat de ginkgo een boom is die goed tegen rook en benzinedamp kan en bladeren heeft die lijken op een eendenpoot.[4]
  3. (aardrijkskunde) plaats waar drie lanen samenkomen
     „Hier staan we op de ”patte d’oie”, de zogenaamde eendenpoot”, vertelt Rein Leguit, beheerder van het Noord-Hollands Landschap. Het betreft een punt waar drie lanen samenkomen.[5]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Lekker diner een koopje door lage AEX” (30 januari 2003), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “En zo komt een eind aan de Hollandse Chinees” (22/01/2016), HP de Tijd
  4.   Weblink bron
    Bastiaan van Soest
    “Goudse historie en stadsparken in app” (11 juni 2021), Reformatorisch Dagblad
  5.   Weblink bron
    Addy de Jong
    “Landgoed biedt elk wat wils” (5 maart 2003), Reformatorisch Dagblad