Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • een·den·fi·let
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eendenfilet eendenfilets
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

eendenfilet m/o

  1. (voeding) stuk vlees van een eend waarvan botten, huid en veren zijn verwijderd
     Op de eerste verdieping is plaats voor zo’n veertig gasten die wat uitgebreider willen tafelen: Square Pure Food. „Hier kosten de gerechten 15 euro. Daarbij kun je denken aan gerookte zalm, gevulde cannelloni, maar ook oesters of eendenfilet.”[1]
     Als hoofdgerecht gaan we voor de Gaeng Ped Pet Jang, eendenfilet met kokosmelk en rode curry, alsmede voor de Moo Kratiam Prik Thai, dat ons wordt aangeprezen als “geroerbakte stukjes varkensfilet met knoflook en verse peperstrengen”.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Voormalig winnaar Proef-eet blaast restaurant Square in Hengelo nieuw leven in” (08-01-2016), Tubantia
  2.   Weblink bron “Thaicoon (8+), eten bij NPO-baas Frans en zijn broer Pieter Jelles Klein” (11/05/2019), HP de Tijd